Het psychiatrisch zorgsysteem.
Deel I: Een probleemschets
door Mathieu Wagemans
Inleiding en thematisering
Wie zich een beeld vormt van het psychiatrisch zorgsysteem en als een eerste kennismaking wat berichten in de pers leest en politieke discussies volgt krijgt niet bepaald een positieve indruk. Integendeel. Publicaties roepen een beeld op van verdeeldheid en van gebrek aan middelen terwijl tegelijkertijd de behoefte aan psychiatrische zorg sterk toeneemt. Die verdeeldheid heeft bijvoorbeeld betrekking op de vraag wat we onder goede psychiatrische zorg verstaan. Er bestaat geen eenduidig beeld over hoe psychiatrische zorg moet worden verleend.
Ook is sprake van verschillende benaderingen die onderling sterk verschillen. Globaal gezien treffen we vaak het onderscheid aan tussen medicalisering, neurobiologische en psychotherapeutische benaderingen. De grondgedachte bij medicalisering is dat een patiënt kan worden geholpen door toediening van medicijnen. Die benadering is wijdverspreid. Althans, het medicijngebruik is sterk toegenomen. De verklaringen daarvoor lopen echter nogal uiteen. Zo wordt wel gesteld dat er alle reden is om te twijfelen aan de werking van medicijnen. Wanneer je niettemin blijft geloven in medicatie leidt dat automatisch tot langdurig gebruik. Een andere verklaring is dat het aantal mensen met een psychiatrische aandoening alsmaar toeneemt wat eveneens het gebruik van medicijnen doet toenemen.
Die verschillende benaderingen van psychiatrische aandoeningen hebben uiteraard ook gevolgen voor de vraag hoe psychiatrische aandoeningen moeten worden behandeld. Aan psychotherapie liggen heel andere uitgangspunten ten grondslag dan aan bijvoorbeeld het voorschrijven van medicijnen of fysieke ingrepen zoals electroconvulsie-therapie.
Ook de vraag wat we onder een psychiatrische aandoening moeten verstaan kan niet helder worden beantwoord. Iemand kan zich een of enkele dagen depressief voelen maar dat betekent nog niet dat die persoon psychiatrisch ziek is. Anders gezegd, er moet sprake zijn van een ernstige aandoening maar wat is ernstig? Wat zijn de maatstaven aan de hand waarvan we kunnen vaststellen dat het een psychiatrische aandoening is? Bovendien is sprake van een waaier aan aandoeningen. Het DSM (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders) bevat een groot aantal aandoeningen die op hun beurt weer worden onderverdeeld in categorieën.
Een fundamenteel probleem is ook dat aandoening zich niet als zodanig toont. Anders dan bij een beenbreuk is de aandoening zelf niet te zien. Wat er in het hoofd van iemand omgaat is niet direct waarneembaar. We zijn afhankelijk van hoe een patiënt onder woorden brengt. Of we interpreteren gedrag op basis waarvan we vaststellen of er sprake is van een psychiatrische aandoening. De problematiek is complexer. Het gaat dan om lichaam-geest-relaties die, zolang als er sprake is van wetenschap, als een uiterst complex aandachtsgebied worden beschouwd.
Ook is er geen helder onderscheid tussen begrippen psychiatrisch en psychologisch. We komen niet verder dan erg algemene indelingscriteria die inhoudelijk zwak zijn, althans weinig helder. Het gaat dan om de ernst van de klachten, of opname noodzakelijk is en of een patiënt externe hulp nodig heeft voor genezing. Het zijn pragmatische criteria omdat het lastig is om tot het wezen van psychiatrische aandoeningen door te dringen.
Oorzaken van psychiatrische aandoeningen
Over de vraag wat de oorzaken zijn van psychiatrische aandoeningen bestaan er geen heldere antwoorden. Hoe ontstaan ze en welke krachten zijn daarop van invloed? Daar zijn zeker gedachten en noties over maar van een overall en intern consistent beeld is geen sprake. We kunnen tal van relaties onderkennen tussen afzonderlijke factoren, maar dan nog weten we niet hoe de onderliggende oorzaak-gevolg-relaties eruit zien. We kunnen weliswaar condities benoemen die bijvoorbeeld de kans op een depressie vergroten, maar de kennis over waarom de een depressief wordt en de ander niet is nog in hoge mate veronderstellend.
Er spelen factoren die persoonsgebonden zijn, er kan sprake zijn van omgevingsfactoren of aandoeningen c.q. de gevoeligheid voor aandoeningen kan aangeboren zijn. Er kan sprake zijn van overerving. Maar een kansberekening is iets anders dan voorspellend vermogen. We missen daarvoor de hardheid van onderbouwde en bewezen lineaire relaties. En mogelijk c.q. waarschijnlijk is een positivistische benadering ook niet geschikt omdat lichaam-geest-relaties andere dimensies kennen dan de fysieke werkelijkheid.
Tussenconclusie
Begrippen als psychiatrie en psychiatrische aandoeningen hebben het karakter van een dekmantel die, positief gesteld, een rijke variatie aan opvattingen en praktijken toedekt en, negatief gesteld, een complex van tegenstellingen aan het oog onttrekt. Het is een wetenschapsgebied dat als kenmerk heeft,dat het zelfs lastig is het object van studie te benoemen, laat staan dat we beschikken over valide kennis en inzichten. Er is ook weinig overeenstemming over de vraag hoe en in welke richting we die kennis moeten zoeken. Dat maant tot bescheidenheid met betrekking tot de pretenties van een wetenschap. Er is weinig basis voor stellige uitspraken. Stellige uitspraken hebben als risico dat ze de noodzaak om te zoeken wegnemen en de zoekruimte beperken. In plaats daarvan lijkt ingebouwde twijfel een betere conditie voor vooruitgang.
Die conclusie staat nogal op gespannen voet met de wijze waarop het psychiatrisch zorgsysteem is georganiseerd en functioneert. Bij eerste aanblik ontstaat een beeld van een gedetailleerd geordend geheel van verantwoordelijkheden, bevoegdheden, protocollen en regels. Er is sprake van een overvloed aan regels die op handelingsniveau zijn uitgewerkt. Al die regels zijn er niet voor niets.
Regels ontstaan op basis van redeneringen en aan redeneringen liggen doelen en wensen ten grondslag. We willen bijvoorbeeld weten hoe de psychiatrische zorg wordt verleend. Hoeveel tijd is ermee gemoeid? Valt er iets te zeggen over het resultaat ervan? Blijkt de ene benadering effectiever te zijn dan de andere? Bovendien is er een plicht tot verantwoording. Financiers zoals overheid en zorgverzekeringen willen weten wat het effect is van inspanningen. Kan het beter en goedkoper?
Dat leidt tot rapportageverplichtingen die door zorgverleners als nodeloze bureaucratie worden ervaren. Breed gedeeld zijn de klachten dat het voldoen aan alle regels zoveel tijd opslorpen dat dit te koste gaat van de zorgverlening. Het zorgsysteem is bedoeld om helend te werken voor de patiënt maar nakoming van regels staan die zorg in de weg. Er vindt een omkering plaats van de relatie tussen middel en doel. Het middel verkeert in zijn tegendeel en gaat hinderend werken om het doel te realiseren.
Dat roept ook andere vragen op. Hoe verhoudt de precisie van de ordening zich tot de complexiteit van de psychiatrische zorg? Anders gezegd, wat is de legitimatie voor de ordening? Hoe kunnen we er zeker van zijn dat de ordening in staat stelt onze ambities te realiseren wanneer tegelijkertijd sprake is van aanzienlijke leemtes in de kennis? Daarmee zijn vragen van principiële aard aan de orde. Die vragen betreffen de spanning tussen chaos en ordening.
De wens of noodzaak tot ordening kan zo sterk zijn, dat we de eisen die we zouden moeten stellen aan ordening terzijde schuiven. We stellen ons tevreden met een ordening ondanks enig inzicht in de aard van de chaos. Ordening wordt een doel op zichzelf. Dat is een riskante houding. Want hoe we het ook wenden of keren, ieder ordening werkt uitsluitend. Een ordening brengt een onderscheid aan tussen de werkelijkheid die past binnen de ordening en de werkelijkheid die wordt buitengesloten.
Maar hoe kunnen we weten wat we buitensluiten door een ordening wanneer het ons ontbreekt aan kennis van en inzicht in de chaos? Lopen we dan niet het risico dat we door te ordenen belangrijke delen van de werkelijkheid buitensluiten? De ordening kan dan als uiterste consequentie in zijn tegendeel verkeren. De ordening ontneemt ons dan het zicht op de werkelijkheid en gaat hinderend werken om tot vooruitgang te komen.
Aan dergelijke vragen ligt een dilemma ten grondslag. We willen inzicht krijgen in chaos en tegelijkertijd beschikken we niet over criteria die ons helpen om de chaos op de beste en meest beloftevolle wijze te benaderen. Dan lijkt iedere poging tot inzicht een slag in de lucht. De vraag is vervolgens hoe we niettemin stappen vooruit kunnen zetten. Daarbij moeten we voor ogen houden dat er al veel is geprobeerd. Het functioneren van de psychiatrische zorg is aanleiding geweest voor een onoverzienbaar aantal rapporten, beleidsstudies en evaluaties. Dat maant tot bescheidenheid.
Aan een herhaling van zetten is geen behoefte. In deze serie is gekozen voor een systemisch perspectief. Wanneer veranderingen binnen het systeem niet helpen hebben we wellicht te maken met systeemproblemen. Is het systeem niet voorgeprogrammeerd op reproductie waardoor we telkens weer het verleden herhalen? Pogingen tot verbetering laten de onderliggende vraagstukken onaangetast en bestrijden op zijn best symptomen en vaak dat niet eens. Ze creëren de illusie van een oplossing en nemen daardoor de noodzaak weg nog langer te zoeken naar onderliggende oorzaken en systeemproblemen.
De vraag is vervolgens hoe we die systeemproblemen op het spoor kunnen komen. Een complicerende factor daarbij is dat een groot aantal partijen is betrokken bij de psychiatrische zorg. Denk aan overheid, zorgverzekeringen, zorgorganisaties, patiëntenorganisaties en de sociale omgeving van patiënten. Die denken en handelen elk vanuit een verschillend perspectief.
Er is sprake van uiteenlopende belangen. Er kan sprake zijn van tegenstellingen. Bijvoorbeeld wanneer de vereiste zorg kostbaar is. Of wanneer de noodzaak van nieuwe zorgpraktijken moeilijk kan worden onderbouwd omdat een harde kennisbasis ontbreekt. Er is dan geen bewijs mogelijk dat een nieuwe benadering succesvol zal zijn.
Bovendien is aan de orde wie de doorslag geeft bij de vraag of een behandeling succesvol is. Logischerwijs zou dat de patiënt moeten zijn. Ervaart de patiënt een nieuwe behandelmethode als helend, althans als probleem-verlichtend? Maar hoe kunnen we subjectieve beleving door een patiënt meten, veralgemeniseren en objectiveren? Hoe kunnen we vooruitgang bewijzen en hard maken?
Situaties en gebeurtenissen die als probleem worden ervaren maar tegelijkertijd complex zijn worden wel aangeduid als ‘wicked problems’. Kenmerk daarvan is dat ze het lastig maken tot scherpe en eenduidige analyses en conclusies te komen. Er is dan een besef dat het lastig is het echte probleem helder aan te geven. Symptomen laten zich moeilijk onderscheiden van oorzaken. Bovendien biedt het identificeren van lineaire oorzaak-gevolg-relaties geen oplossing. Daarvoor zijn oorzaken en gevolgen binnen het systeem intern te sterk in elkaar verstrengeld. Het is een kluwen waarbij je vooraf niet kunt voorspellen welke effecten een interventie heeft.
De ervaring leert dat wijziging van regels niet echt helpt de problemen op te lossen terwijl we tegelijkertijd niet goed in staat zijn aan te geven in welke richting we oplossingen moeten zoeken. Het denken in doelen en middelen helpt ons dan niet verder. Dat is te eenvoudig of, anders gezegd, de problemen zijn te ingewikkeld. Vergelijk Herman Wijffels, die benadrukt dat we het industriële tijdperk achter ons hebben gelaten en dus ook het daarbij horende denkkader terzijde moeten schuiven (Wijffels, 2021). We kunnen we niet langer vertrouwen op het positivistisch beeld van de werkelijkheid als zou er sprake zijn van causale relaties die mechanistisch van aard zijn.
Wie de veelheid, dynamiek en complexiteit van een psychiatrisch zorgsysteem op zich laat inwerken kan gemakkelijk worden overvallen door een zekere hopeloosheid wanneer je inzicht wil verwerven in de werking van het systeem. Hoe kun je daarin ordeningen aanbrengen? En hoe weet je dat de ene benadering beter is dan de andere? Je hebt niet met een eenduidige werkelijkheid te maken maar er flitsen voortdurend onderling afwijkende werkelijkheden door elkaar.
Vanuit een positivistisch perspectief bestaat dan de neiging de werkelijkheid te reduceren tot een eenduidige werkelijkheid. Je formuleert dan uitgangspunten, preciseert begrippen en vormt een afbeelding van de werkelijkheid die kan worden onderzocht met behulp van gangbare en door het wetenschappelijk forum geaccepteerde methodes. Je kunt zo via onderzoek tot ware kennis komen.
Probleem is echter dat die reductie van de werkelijkheid slechts mogelijk is door werkelijkheid buiten te sluiten. Bij de overgang van meerduidigheid naar eenduidigheid ontstaan er restposten. De werkelijkheid wordt ingeperkt. Dat heeft gevolgen voor de geldigheid en bruikbaarheid van aldus verworven kennis. Die heeft slechts werking binnen het eenduidige perspectief dat aan het onderzoek ten grondslag lag. Dat levert een spanning op tussen waarheid en bruikbaarheid. Hoe zekerder onze kennis, des te geringer is de werking ervan. Het ware staat op gespannen voet met het nuttige.
Een alternatief voor een positivistisch uitgangspunt is het constructivisme. Die houdt in dat we niet kunnen doordringen tot de werkelijkheid zoals die “is” maar dat we slechts in staat zijn ons afbeeldingen te vormen van de werkelijkheid. We geven betekenis aan de werkelijkheid en creëren een constructie van de werkelijkheid. Dat heeft gevolgen. Wanneer we veronderstellen dat de werkelijkheid een logica kent die we kunnen ontdekken is de vraag aan de orde hoe logisch onze processen van betekenisgeving zijn. Immers, als die onlogische elementen bevatten zullen we bijgevolg niet goed tot de logica van de werkelijkheid kunnen doordringen. Wanneer ons denken vervuld is met onlogische elementen zullen die elementen ook aanwezig zijn in het beeld dat we ons van de werkelijkheid vormen.
Aan de orde is dan de vraag of de werkelijkheid wel logisch in elkaar steekt. Of, nog preciezer, stemt de logica in ons denken wel overeen met de logica in de werkelijkheid? Immers, wat we onder logica verstaan kan ook worden opgevat als een constructie. In de literatuur treffen we het onderscheid aan tussen onze denkmodellen en de werkelijkheid. We veronderstellen dat de werkelijkheid zich gedraagt conform onze denkmodellen. Als die veronderstelling niet blijkt te kloppen kunnen we dat de werkelijkheid verwijten maar we kunnen ook in de spiegel kijken en ons afvragen of onze logica wel overeenkomt met de logica van de werkelijkheid. Is juist onze opvatting van logica niet de oorzaak waarom onze inspanningen vaak niet het gewenste resultaat hebben? Schort er niet iets aan ons beeld van de wereld?
Moeten we, anders gezegd, de oorzaken van mislukking niet bij onszelf zoeken? Dat is een omkering in ons denken dat aansluit bij de benadering van Kant. Die stelde dat we menen de werkelijkheid te leren kennen, maar in wezen is ons denken gebaseerd op een afbeelding van de werkelijkheid. We vormen ons op basis van ons verstand een beeld van de werkelijkheid en laten dat samenvallen met de werkelijkheid. Anders gezegd, we reorganiseren een werkelijkheid die niet bestaat, die slechts een constructie is van onszelf. Wanneer onze inspanningen geen succes hebben moeten we dat niet de werkelijkheid verwijten maar onszelf.
Daarmee hangt de vraag samen of we wel in staat zijn tot de werkelijkheid door te dringen. We kunnen vanuit ons logisch voorkomende perspectieven de werkelijkheid benaderen maar er zal altijd een restpost overblijven. Iedere ordening waarmee we de werkelijkheid benaderen zal niet in staat stellen de werkelijkheid in volle breedte en diepte te omvatten. Iedere ordening sluit werkelijkheid buiten. We kunnen vervolgens proberen ook het buitengeslotene vanuit aanvullende logisch opgebouwde perspectieven proberen te begrijpen maar ook dan zal er een restpost overblijven.
Anders gezegd, het ideale en allesomvattende perspectief is onbereikbaar. We moeten, vanuit het perspectief van betekenisgeving, volledig en absoluut inzicht als een illusie beschouwen. Dat besef was reeds bij Kant aanwezig. De werkelijkheid “an sich” is niet kenbaar. Bohm (2019) stelt dat we de werkelijkheid niet moeten leren kennen zoals de werkelijkheid “is”. Dan kiezen we voor een statische werkelijkheid. In plaats daarvan moet de werkelijkheid worden opgevat als een beweging, als een flux.
Om de werkelijkheid te begrijpen moeten we proberen de krachten op te sporen die basis vormen voor de dynamiek. En de condities waaronder krachten werkzaam zijn. Bohm stelt ook dat er altijd een spanning tussen de eenvoud van ons denken en de complexiteit van de werkelijkheid. Die complexiteit is een gevolg van de eenvoud van ons denken. We zijn, anders gezegd, zelf de constructeur van de complexiteit. De eenvoud van ons denken is bron en oorzaak van de restpost. Ons denkkader kan de werkelijkheid niet omvatten. Er schiet werkelijkheid over.
De theorie van Gurvitch
De uitdaging is tot kennis te komen over de werkelijkheid via onderzoekbenaderingen waarin meervoudigheid uitgangspunt is. Die meervoudigheid heeft zowel een breedte- als een diepte-aspect. Het breedteaspect houdt in dat we de werkelijkheid recht doen door oog te hebben voor uiteenlopende perspectieven. De werkelijkheid toont zich aan ons gevarieerd, afhankelijk van de betekenis die we eraan geven. Het diepteaspect vraagt van ons dat we ons niet beperken tot de werkelijkheid zoals we die waarnemen maar dat we ook aandacht schenken aan de onderliggende processen.
Gurvitch introduceerde het begrip “dieptelagen”. Hij onderscheidde tien lagen: de geografische, demografische en ecologische oppervlakte, de sociale organisaties, de sociale patronen, de regelmatige collectieve gedragingen buiten die van de organisaties, het netwerk van sociale rollen, de collectieve houdingen, de sociale symbolen, de gistende, vernieuwende en scheppende collectieve stromingen, de collectieve waarden en ideeën en tot slot de collectieve mentale toestanden en psychische akten.
Gurvitch paste die benadering vooral toe op het gebied van de moraliteit en het recht. De verschijningsvorm, het gedrag, nodigt uit de onderliggende regel te ontwaren. De regel nodigt uit de onderliggende ratio te onderkennen. De ratio vormt op zijn beurt de opstap om het zingevingskader te benoemen dat er de basis van vormt (Ponsioen, 1957).
Het gaat daarbij om meer dan een optelsom van aspecten en invalshoeken. De uitdaging is om ook de interacties tussen dieptelagen op te sporen. We kunnen dus niet volstaan met een multidisciplinaire benadering. Dan zouden we veronderstellen dat we kunnen volstaan met een optelsom van kennis die we via verscheidene disciplinair georiënteerde onderzoeken hebben verworven. Maar ook een interdisciplinaire benadering, opgevat als een uitwisseling van disciplinaire kennis tussen disciplines, helpt ons niet verder.
Er is een discipline-overstijgende benadering nodig die in staat tot verbinding en integratie van disciplinaire kennis. Dat betekent een ander perspectief. En vanuit dat transdisciplinaire perspectief zijn we beter in staat door te dringen tot de dynamiek van een complex systeem. Dat laat zich illustreren door de benadering van Michel Serres die stelt dat we met behulp van disciplinaire perspectieven niet de werkelijkheid geheel kunnen omvatten. Er blijft werkelijkheid “over” die niet wordt beschenen met behulp van disciplinaire perspectieven. Het is de ruimte tussen de disciplines, de ruimte “entre” (Latour, 195).
Ook het denken van Deleuze kan ons verder helpen. Deleuze schetst een beeld van de werkelijkheid dat geheel afwijkt van het keurig geordende beeld dat binnen de overheid dominant is. Hij neemt afstand van ordeningen en structuren. Die leiden tot onvolledige en dus onjuiste representaties van de werkelijkheid. Hij schetst een beeld van de werkelijkheid waarin sprake is van onoverzienbaar veel elementen die voortdurend bewegen. Die elementen hebben niet zozeer zelfstandig betekenis maar krijgen hun betekenis in relatie met andere elementen. Er ontstaan assemblages in de terminologie van Deleuze (1987). Maar ook die assemblages bieden weinig houvast. Ze ontstaan en worden vervolgens vervangen door nieuwe assemblages (Wagemans, 2019).
Wanneer we het constructivisme als vertrekpunt nemen is de vraag aan de orde welk perspectief we kiezen om de werkelijkheid, in dit geval het psychiatrisch zorgsysteem, te benaderen. Ook, of liever gezegd juist, wanneer we de benadering van betekenisgeving kiezen is het betekeniskader belangrijk van waaruit we de werkelijkheid betekenen. Die werkelijkheid kunnen we dan opvatten als een ruimte waarin processen van betekenisgeving centraal staan. Objecten en standpunten worden betekend. Ze worden beladen met betekenis. Objecten en standpunten kunnen ook hun betekenis verliezen. Vanzelfsprekendheden kunnen aan betekenis verliezen doordat er twijfel ontstaat. Het vanzelfsprekende wordt minder vanzelfsprekend. Vanzelfsprekendheden ontstaan wanneer standpunten met zoveel betekenis worden beladen dat ze geen onderwerp meer vormen van discussie. Ze spreken vanzelf en onttrekken zich aan processen van betekenisverlening. Standpunten kunnen zodanig stollen dat ze de status van objecten krijgen. We verliezen dan het zicht op het wezen ervan, namelijk dat ze het resultaat zijn van betekenisgeving. Ze worden voor “waar” aangenomen en zijn niet langer onderwerp van twijfel. Ze zijn boven de twijfel verheven.
Die stolling tot vanzelfsprekendheden is zowel problematisch als onvermijdelijk. Problematisch omdat er sprake is van uitsluiting. Wat niet past binnen het geldend betekeniskader blijft betekenisloos. Daarmee kunnen we ook veelbelovende opties om problemen op te lossen buitensluiten, simpelweg omdat ze niet vanuit ons perspectief worden beschenen. Een dominant betekeniskader heeft de neiging zichzelf te reproduceren. Het biedt vanwege die dominantie geen ruimte de werkelijkheid op een andere wijze te betekenen. Het heeft zichzelf omgeven met een wal van ondoordringbaarheid. In het deel over instituties binnen het psychiatrisch zorgsysteem komen we hierop terug.
Ondanks die nadelen en ondanks het risico dat we buitensluiten wat niettemin van betekenis kan zijn kunnen we ons niet aan die nadelen onttrekken. Er is geen alternatief. We kunnen niet in processen van afweging blijven hangen. Er moet gehandeld worden. En handelen veronderstelt een keuze. Handelen kan worden opgevat als een expressie van onderliggend betekenisverlening. Die keuze kan nooit perfect zijn. De menselijke geest is niet in staat het handelen te baseren op een volledig inventariseren en doordenken van alle mogelijke manieren om de werkelijkheid te betekenen. Zie het begrip “bounded rationality” bij Simon (1997). Perfectie is onbereikbaar. Onvermogen moet worden aanvaard.
Tot slot
Met bovenstaande beschouwingen hebben we de grondlijnen van een perspectief aangegeven dat ons behulpzaam kan zijn het functioneren van het psychiatrisch zorgsysteem te benaderen. De gekozen benadering stelt in staat diepte aan te brengen omdat aandacht voor processen van betekenisverlening de insteek vormen. Dat heeft gevolgen voor de beschrijving van het systeem en vooral ook voor het verwerven van inzicht in de dynamiek van het systeem.
In volgende delen gaan we nader in op de ordeningen binnen het psychiatrisch zorgsysteem en de spanning tussen ordening en chaos. Wat zijn de criteria voor de ordeningen en welke uitgangspunten liggen eraan ten grondslag? Anders geformuleerd: wat zijn de kenmerken van het geldende betekeniskader binnen het psychiatrisch zorgsysteem? Is dat betekeniskader congruent of is er sprake van spanningen? Is er wellicht sprake van meerdere betekeniskaders. En, in het laatste geval, hoe wordt met verschillen omgegaan? Hoe stevig zijn processen van normalisatie? En wat verstaan we onder het normale? Wat is de werking ervan? Het normale als constructeur van het abnormale. Het abnormale als de restpost van het normale. Ook het onderscheid tussen bewuste en onbewuste betekenisgeving vraagt aandacht. Enfin, we gaan zien waar het toe gaat leiden.
Literatuur
Bohm, David, Over Dialoog, Helder denken en communiceren. Ten Have, 2019
Deleuze, Gilles en Guattari, Felix, A thousand Plateaus, University of Minnesota Press, 1987
Ten Hooven. Marcel en van de Ven, Coen, Een parlementaire ramp luidt de nieuwe tijd in, in: De Groene Amsterdammer, 7 april, 2021
Ponsioen, J, Georges Gurvitch: een bewegelijke sociologie, Sociologische Gids, vol 4, nr 7 p. 113 – 118, 1957
Latour, Bruno en Serres, Michel, Conversations on Science, Culture and Time, University of Michigan Press, 1995
Simon, Herbert, Administrative Behavior, Simon & Schuster, 1997
Wagemans, Mathieu, Over systemen, ordenen, lekkages en uitsluiten. Een beschouwing vanuit het perspectief van betekenisgeving, Civis Mundi, Digitaal, nr 88, augustus 2019