Een andere kijk op orde en chaos: over wereldbeeld, bewustzijn, onderbewustzijn, betekenisgeving en taal

Een andere kijk op orde en chaos:

Deel 7 – Over wereldbeeld, bewustzijn, onderbewustzijn, betekenisgeving en taal

 

door: Mathieu Wagemans

https://transinformation.net/die-immense-energetische-verschiebung-wichtige-varianten-zur-integration/

Wereldbeeld, taal en discours

Een wereldbeeld kan letterlijk worden opgevat als het beeld van de wereld dat we ons hebben gevormd. We kunnen ons beeld van de wereld beschrijven met woorden. Maar we kunnen ook een niveau dieper gaan en vragen stellen hoe woorden hun betekenis hebben gekregen en inhoudelijk wat die betekenis dan is. Dan volstaan we niet met de woorden maar zoeken we naar het wezen ervan. En hoe onze betekenissen tot stand zijn gekomen. Ook speelt mee dat woorden in een andere context een heel andere betekenis kunnen krijgen. Aan de orde is dan het onderliggend betekeniskader waarvan woorden de uitdrukking zijn. Dat betekeniskader kan worden opgevat als een verzameling van uitgangspunten, aannames en vanzelfsprekendheden die breed worden gedeeld. Nog een stap dieper is dat we vragen naar het persoonlijke. Waarom is voor de een vanzelfsprekend wat door de ander hevig wordt gekritiseerd? Hoe zijn onze uitgangspunten, aannames en zekerheden tot stand gekomen?

In eerdere delen van deze serie over Orde en Chaos kwam reeds de impact van ons wereldbeeld aan de orde. Een wereldbeeld heeft betrekking op de wijze waarop we de werkelijkheid, onszelf en onszelf in relatie tot de werkelijkheid zien.
Het is op te vatten als een betekeniskader dat vervolgens leidend en bepalend is voor ons denken en handelen. Dat veronderstelt dat we helder zicht hebben op ons perspectief op de werkelijkheid. Dat is echter minder vanzelfsprekend dan wellicht op het eerste gezicht lijkt. We zijn ons lang niet altijd bewust van ons eigen perspectief. Anderen kunnen ons erop wijzen dat er sprake is van patronen in ons denken en handelen die we ons voorheen niet hebben gerealiseerd. Dergelijke opmerkingen kunnen ons aan het denken zetten. Ze maken ons bewust van vanzelfsprekendheden in ons denken en van automatismen in ons handelen. Dat kan aanleiding zijn ons perspectief te veranderen. We gaan anders naar de wereld kijken en gaan ons mogelijk anders gedragen. We worden ons bewust van een manier van kijken en handelen waar we zelf niet achter kunnen staan. Wij wensen niet langer door ons doen en laten een beeld bij de ander te vestigen waarin we onszelf niet herkennen. Zo wensen we niet over te komen.

Wat individueel geldt, geldt ook in collectief verband. Neem als voorbeeld de problematiek rond duurzaamheid.
Gepleit wordt voor aanpassing van ons wereldbeeld waardoor we gaan inzien dat we een beroep doen op de aarde dat niet houdbaar is. We tasten niet-vervangbare voorraden aan. Ons consumptiepatroon is niet te handhaven. We gaan voort op een weg die op termijn doodlopend is. Steeds vaker en steeds intenser worden we eraan herinnerd dat wat we vooruitgang noemen in menig opzicht achteruitgang betekent. Een nieuw wereldbeeld betekent dan dat we de overstap maken naar een nieuw patroon van waarden. Wat economisch een kostenpost is kan, bezien vanuit een ander perspectief, uitzonderlijke waarde hebben. Wat we rationeel noemen kan irrationele consequenties hebben. Wat we logisch vinden kan ons het zicht ontnemen op het onlogische.

Nicole Note (2007)[1] maakt een onderscheid tussen het westers wereldbeeld en het wereldbeeld in de Andes. In het westerse wereldbeeld hebben we de neiging te definiëren. De wereld is kenbaar en beheersbaar en op basis daarvan formuleren we definities. We omschrijven objecten en maken een strak onderscheid tussen die objecten. We onderscheiden aspecten aan een vraagstuk die we vervolgens afzonderlijk onderzoeken om tot inzicht te komen. Door alsmaar meer gedetailleerde kennis, menen we de werkelijkheid beter te kunnen begrijpen.
Die definities vormen in onderling verband onze identiteit. Ze bepalen hoe wij de wereld zien. Daarentegen staat in de het wereldbeeld van bewoners van de Andes de relatie centraal tussen objecten. Je zou kunnen zeggen dat we in ons westers wereldbeeld splitsend denken terwijl in het wereldbeeld van de Andes de verbinding centraal staat.
Door splitsend te denken hebben we ons een wereldbeeld gevormd dat de wereld vervormt. Zo beschouwd hebben we de problemen op het vlak van duurzaamheid in ons eigen wereldbeeld al ingebouwd. Door te onderscheiden zijn we niet goed in staat de samenhangen te zien. We zijn zo zelf de constructeurs van de problemen op het vlak van duurzaamheid doordat we lange tijd selectief zijn geweest in onze waarneming. Note noemt als categorieën van de tweede orde binnen het wereldbeeld van de Andes begrippen als complementair, wederkerig, cyclisch, integraal. Categorieën binnen het westers wereldbeeld zijn dan: autonomie van het individu, rationeel en duaal. Die begrippen staan dan centraal in het betekeniskader waarvan de taal de condensatie vormt.

Taalkritiek

Een wereldbeeld heeft een belangrijke relatie met taal. Taal heeft als belangrijke functie dat die ons in staat stelt om met elkaar betekenisvol te kunnen communiceren. Taal biedt ook de gelegenheid dat we uitdrukking kunnen geven aan de wereld. We vormen ons een beeld van de wereld. We kunnen ook uiting geven aan wat we zelf denken en voelen en ervaren. Zo beschouwd drukken we ons bewustzijn uit in taal. Woorden roepen beelden op, hebben betekenis. Maar taligheid gaat verder. Taal kan worden opgevat als drager en uitdrukking van een onderliggend betekeniskader.

Taal mag dan een belangrijk medium zijn binnen een gemeenschap maar de rol en betekenis ervan is bepaald niet onomstreden. Taal is ook onderwerp van debat, in het bijzonder binnen de wetenschap zelf. Taalfilosofie heeft zich ontwikkeld tot een min of meer zelfstandige tak van wetenschap en filosofie met diverse deeldisciplines. Wat zijn daarin belangrijke vraagstukken? We noemen er enkele.

Een eerste punt van kritiek betreft de vraag of taal geschikt is om uitdrukking te geven aan de werkelijkheid. Wittgenstein[2] was daarvan overtuigd. Aanvankelijk nam hij een strak standpunt in dat inhield dat de werkelijkheid en de taal eenzelfde structuur kennen. Er bestaat niets buiten de tekst. Anders gezegd, wat niet in woorden kan worden uitgedrukt moeten we als niet-bestaand beschouwen. De taal als absoluut criterium om waarheid te scheiden van onwaarheid.
In Tractatus Logico-Philosophicus is hij op zoek naar een heldere structuur van de taal die algemene geldigheid heeft. Taal, zo stelt hij, kent een eigen logische structuur op basis van logische principes die absoluut en onveranderlijk zijn van sociale en andere invloeden. In een latere fase (Philosophische Untersuchungen)[3] toonde hij zich open voor nuancering van dit standpunt en hield hij niet langer vast aan taal als eenduidig medium. Hij schept ruimte voor een pluriforme werkelijkheid. Taal stelt in staat om uiteenlopende afbeeldingen van de werkelijkheid te construeren. In taalspelen wordt de relatie gelegd tussen taal en handelingspraktijken. Wittgenstein neemt afstand van het denken in termen van essenties. De werkelijkheid houdt zich niet aan onze strakke logica waarin sprake is van strenge oorzaak-gevolg-relaties. Een betere invalshoek is hoe wij in de praktijk begrippen hanteren.

De betekenis van woorden is context-gebonden. Taal kan in die visie niet worden opgevat als eenduidig maar er is sprake van associaties. Het relationele aspect van taal dus.  Daarbij kan sprake zijn van allerlei invloeden en elementen die een rol spelen en van betekenis zijn. Wittgenstein stelt dat conceptuele analyses niet “in vacuo” moeten plaatsvinden maar dat altijd de context daarbij moet worden betrokken. De werkelijkheid moet in zijn context worden benaderd. Begrippen leiden dus niet een geïsoleerd bestaan en moeten bijgevolg niet als op zichzelf staand worden benaderd.

Een tweede punt van kritiek gaat over het centraal stellen van het bewustzijn. Wat minder aandacht krijgt is de uitsluitende werking van ons bewustzijn. Het onbewuste kunnen we opvatten als een restpost van ons bewustzijn. Het bestaat wel maar we zijn er ons niet van bewust. Dat betekent nog niet dat het geen werking zou hebben. In ons denken en handelen gaan we eraan voorbij terwijl de invloed van het onbewuste minstens zo belangrijk moet worden geacht als die van het bewustzijn. Dat besef staat op gespannen voet met het denken in de moderniteit. Moderniteit gaat uit van het kenbare en het beredeneerbare. Daarbij wordt een beroep gedaan op het bewustzijn dat ons denken leidt. Zie de filosofie van Kant. We vormen ons afbeeldingen van de werkelijkheid conform de categorieën van het verstand. Hoe we tot conclusies komen moet analyseerbaar zijn. We moeten de redenering kunnen volgen opdat en zodat we de logica ervan kunnen testen en mogelijke inconsistenties kunnen ontdekken. Aan dat streven kan niet goed worden voldaan wanneer het processen betreft waar we ons niet of niet goed van bewust zijn. Het onbewuste is niet waarneembaar en concreet benoembaar. Het onbewuste is niet goed “grijpbaar” via het verstand. De nadruk en het centraal stellen van het bewuste past in het moderniteitsdenken. De ratio staat centraal. We redeneren logisch. Het onbewuste krijgt minder aandacht omdat het langs rationele weg niet goed toegankelijk is. (Dijksterhuis, 2015)[4]. Het onbewuste kan zo worden opgevat van datgene wat niet betekenisvol kan worden ingepast binnen onze rationele en logische kaders.  Het onbewuste als ruimte voor het irrationele, voor het onlogische, voor het niet-beredeneerbare.

Op de derde plaats heeft kritiek ook betrekking op de stelling dat taal helderheid schept en tot eenduidigheid zou leiden. We maken de vergelijking met een schilderij. Een schilderij doet een beroep op ruimte voor interpretatie. Een schilderij vraagt voorstellingsvermogen. Taal is daarentegen het middel en het voertuig waarmee we helderheid geven over hoe we de werkelijkheid zien. De interpretatieruimte kan beperkter zijn omdat de woorden, in vergelijking met een schilderij,  een geringer beroep doen op ons voorstellingsvermogen. We kunnen de afbeeldingen van de werkelijkheid beter communiceren. Er zijn min of meer heldere interpretaties mogelijk. Taal stelt in staat ons helder uit te drukken. Althans meer dan bijvoorbeeld schilderijen die de kijker volop de ruimte geven tot interpretatie. In vergelijking met schilderijen is die interpretatieruimte bij taal veel beperkter. De rechtspraak neemt daarbij een uiterste positie in. In wetten en daarvan afgeleide regelingen hebben we met behulp van gedetailleerd uitgewerkte definities vastgelegd wat strafbaar is en, als contramal, wat niet strafbaar is. We streven daarbij naar maximale helderheid zodat we weten waar we aan toe zijn. Althans, dat veronderstellen we. De rechtspraktijk geeft echter aan dat de dynamiek en de pluriformiteit van de werkelijkheid, gecombineerd met de creativiteit van burgers, altijd weer groter is dan verondersteld door de constructeurs van de wet.

Een vierde kritiekpunt sluit daarbij aan. In tegenstelling tot de opvatting dat we met taal helderheid kunnen scheppen blijkt taal ook over manipulatief vermogen te beschikken. Met woorden kunnen we onderling tegenstrijdige beelden oproepen. We kunnen als het ware kiezen uit een uitgebreide gereedschapskist, gevuld met woorden en begrippen waarmee we beelden van de werkelijkheid kunnen construeren. We kunnen een onoverzienbaar aantal voorstellingen maken van situaties, gebeurtenissen en ontwikkelingen, al naar gelang de wensen die we hebben. Dat vermogen wordt wel geduid als framing.

Discoursen en conflicten

Een discours vatten we daarbij, aansluitend bij van der Wal (2002)[5], op als een samenhangend en op een bepaalde wijze gestructureerd geheel van betekenissen. Een discours vormt het kader waarbinnen concretisering plaatsvindt. Opvattingen hebben bijvoorbeeld betrekking op probleemformuleringen, op overtuigingen over oplossingsrichtingen en wie daar bij het voortouw moet nemen. Kenmerk van een discours of vertoog is ook dat opvattingen zo krachtig zijn dat ze het karakter van vanzelfsprekendheden krijgen. Ze doden discussie en verzet. Het zijn zekerheden geworden, geconstrueerde waarheden dus. Omdat ze breed gedeeld zijn gaan ze gaandeweg deel uitmaken van het collectief bewustzijn.

We noemden al dat de werkelijkheid een beeld kan geven van meerdere discoursen die onderling aanzienlijk kunnen verschillen. We kunnen, zoals in debatten, de kwaliteit van voorstellingen vergelijken en proberen de door ons gekozen voorstelling geaccepteerd te krijgen. Ook in die debatten is taal het medium. Maar dat middel is omstreden. Er is geen onafhankelijke standaard aan de hand waarvan we iets over de kwaliteit van taalspelen kunnen zeggen en tot een beredeneerde keuze kunnen komen waarbij we het ene taalspel verheffen boven het andere.

De betekenis van een discours moet niet worden onderschat. Een samenleving kan worden opgevat als een geheel van domeinen en systemen. Het economisch systeem bijvoorbeeld. Of het politieke systeem en het beleidssysteem. Of de rechtspraak. Of de wetenschap. Die hebben een zekere zelfstandigheid. Ze hebben elk ook een eigen betekeniskader. Hoe ze functioneren kan worden beoordeeld door een domein afzonderlijk te beschouwen of door vanuit het perspectief van de samenleving te kijken. In het laatste geval vormen we ons een beeld van de samenleving als een verzameling min of meer zelfstandige deelsystemen, elk met een eigen discours en een eigen taligheid.

Dat roept vragen op over de verhouding tussen deelsystemen. Welke relaties hebben we onderling? En hoe vindt de communicatie plaats? Hoe zijn de onderlinge verhoudingen? Is er sprake van boven- en nevenschikking? Is er sprake van dominantie waardoor er afhankelijkheden ontstaan? Zijn ze aanvullend en bevestigen en versterken ze elkaar? Of is er sprake van onenigheid en strijd? Koesteren ze hun zelfstandigheid zodat er sprake is van een naast elkaar bestaan zonder sterke verbindingen?

Wat gebeurt er wanneer er sprake is van conflicten

Dat er zich van tijd tot tijd spanningen voordoen tussen deelsystemen hoeft niet te verbazen. Dat lijkt betrekkelijk normaal in een samenleving. Belangen en standpunten kunnen uiteenlopen. Een samenleving beschikt doorgaans over bemiddelende procedures en praktijken. Die zijn er vaak op gericht tegenstellingen te pacificeren. De tegenstellingen worden niet opgelost maar aanvaardbaar gemaakt. Maar het conflict blijft in stand.

Dat ligt anders wanneer er sprake is van permanente conflicten die vaak terug te voeren zijn tot onderling strijdige betekeniskaders. Neem als voorbeeld de spanning tussen landbouw en natuur. De landbouw wordt opgevat als een economische activiteit. De boer is ondernemer, koeien zijn productiemiddel. De natuur daarentegen heeft een functie die niet in economische termen kan worden uitgedrukt. Productiviteit, kostprijs en verhandelbaarheid zijn begrippen die we niet relateren aan natuur. Wanneer het economisch denken dominant is kan natuur worden opgevat als een kostenpost. Landschapselementen zoals bomen vormen een hindernis en werken belemmerend voor toepassing van moderne technologie met alsmaar grotere machines. Een zeer intensieve landbouw kan natuurontwikkeling schaden door uitspoeling van meststoffen. Beregening kan tot verdroging van natuurgebieden leiden. Uitstoot van ammoniak kan verzuring veroorzaken. Dergelijke problemen worden doorgaans opgelost door middel van compromissen. De boer krijgt een vergoeding vanwege economisch ongemak. Of we scheiden beide functies door landbouw- en natuurgebieden aan te wijzen. Echter, dergelijke oplossingen werken niet wanneer de oorzaak van problemen dieper moet worden gezocht. Dan is er sprake van een identiteitsvraagstuk. Bijvoorbeeld als we natuur gaan zien als “bezitter” van een eigen identiteit. Natuur wordt dan een intrinsieke waarde toegekend die niet in economische termen kan worden uitgedrukt. De betekenis van natuur kan dan niet worden verwoord in termen van effecten op een efficiënte landbouwpraktijk. Natuur heeft dan een eigenstandige waarde. Respect daarvoor gaat dan verder en dieper dan het verplaatsen van het prikkeldraad tussen landbouw- en natuurgebieden. Natuur leent zich dan niet voor compromissen maar vraagt respect.

Collectief bewustzijn

Geheugen is niet voorbehouden aan een individu. Er kan ook worden gesproken van een collectief geheugen. Een gemeenschap kan scherpe herinneringen delen, bijvoorbeeld aan ingrijpende gebeurtenissen. Incidenten die ieder zich heel goed herinnert en die worden doorgegeven aan volgende generaties. De beleving ervan kan individueel verschillen, afhankelijk bijvoorbeeld van de situatie waarin iemand verkeerde, zijn eigen historie, zijn betrokkenheid bij een gebeurtenis en/of zijn belangstellingsveld. Ieder geeft er zijn eigen kleuring aan. De herinnering kan zo het karakter krijgen van een verhaal dat op heel uiteenlopende wijze tot stand is gekomen, maar gemeenschappelijk wordt gedeeld.

Maar we kunnen het collectief geheugen ook opvatten als een basisstructuur van vanzelfsprekendheden, associaties en normatieve posities. Dan heeft een collectief geheugen een culturele betekenis. Het is een min of meer samenhangende verzameling van elementen die het karakter hebben van een collectief betekeniskader. Dat kader is bepalend voor hoe een gemeenschap staat tegenover de werkelijkheid, hoe men met elkaar omgaat en wat belangrijke gedeelde waarden zijn. Daarin kunnen we, zoals we dat voor een individu doen, een onderscheid maken tussen het deel van het collectief geheugen waar we ons van bewust zijn en een deel waar we ons niet van bewust zijn.

Je kunt met betrekking tot het collectief geheugen drie niveaus onderscheiden. Het eerste is het niveau van historische gebeurtenissen. Een treinramp bijvoorbeeld, of de aanslagen op het World Trade Center,  of de invasie in Normandië. Het tweede niveau is het culturele niveau. Dan gaat het om de vanzelfsprekendheden, aannames enz. Het derde niveau heeft dan betrekking op de processen: hoe komt een collectief geheugen tot stand? Welke waarden bepalen hoe vanzelfsprekendheden ontstaan? Waarom wordt het ene wel onthouden en wordt het andere niet opgeslagen in het collectief geheugen, althans niet bewust? Wat niet bewust wordt opgeslagen kan overigens wel werking hebben zoals dat ook individueel geldt. Dergelijke vragen hebben te maken met de inhoudelijke component van het collectieve bewustzijn en met de processen die aan de vorming ervan te grondslag liggen.

Volgens de Franse socioloog Emile Durkheim (2015)[6] bestaat het collectief bewustzijn uit gedeelde basiswaarden en sentimenten en daarop gebaseerde opvattingen die de onderlinge contacten vergemakkelijken en ook de relatie met de buitenwereld reguleren. Ze werken onderscheidend ten opzichte van wie niet tot de gemeenschap behoort. Binnen de gemeenschap gelden ze als vanzelfsprekend. Ze hebben bindend vermogen. Instituties, omgangsvormen en begrippen vormen er de uitdrukking van. Zonder gezamenlijkheid kan er geen gemeenschap zijn. Zie ook Ransijn. (2016)[7]. Durkheim onderscheidt een mechanische en een organische gezamenlijkheid. Mechanisch heeft dan betrekking op sterke en streng opgelegde vormen van gezamenlijkheid. Die kunnen bijvoorbeeld rusten op religieuze overtuigingen. Er is dan sprake van een krachtig gezamenlijk bewustzijn. De Verlichting betekende ook op dit vlak verandering. De maatschappij werd minder homogeen door differentiatie en individualisering. Het collectief bewustzijn verzwakte en werd oppervlakkiger. Durkheim introduceerde daarvoor het begrip “anomie”: door normvervaging raakte de samenleving ontregeld. Ransijn en Schulte (1982)[8] merken op dat bij bewustzijn vaak wordt verwezen naar waken, waarnemen, onderscheiden, aandacht geven, kennen of betekenis geven. Maar, zo stellen ze, dat zijn allemaal kenmerken van bewustzijnsprocessen maar ze vallen niet samen met het bewustzijn zelf.

Het betekeniskader van de moderniteit is opgebouwd op basis van rationaliteit, meetbaarheid, planning, efficiency, enz. Onze organisatorische structuren vormen er de uitdrukking van. We leggen nauwkeurig vast wie bevoegd is, hoe verantwoordelijkheden zijn toegedeeld, hoe de communicatie moet verlopen, welke doelstellingen er zijn en binnen welke termijn die moeten worden gerealiseerd. De mens kan zo gemakkelijk op de achtergrond raken. In uiterste consequentie ligt de betekenis van een medewerker slechts in zijn rol en positie binnen de formele kaders. Worden de doelen gehaald en wordt er gehandeld binnen de geldende regels?  Dergelijke overwegingen vinden we terug bij Weber[9] die een onderscheid maakt tussen materiele en substantiële rationaliteit en zich aldus al vroegtijdig kritisch uitlaat over het moderne denken. Die kritiek is ook terug te vinden bij de Frankfurter Schule en later bij Habermas die een onderscheid maakt tussen leef- en systeemwereld. Of bij Luhmann[10] die het functioneren van systemen kritisch beziet en daarover theorie heeft ontwikkeld.

Gaandeweg is die kritiek verbreed en ook basis geworden voor het ter discussie stellen van het moderne denken zoals dat in het werk van verscheidene Franse filosofen is terug te vinden. Die kritiek is zo sterk en intens geworden dat velen ervan overtuigd zijn dat we de overstap naar een ander wereldbeeld moeten maken. Het nieuwe wereldbeeld wordt dan geduid met het postmodernisme. Dat is echter vooralsnog meer een verzamelnaam voor krachten die ingrijpende veranderingen bepleiten dan dat er sprake is van een min of meer uitgekristalliseerd nieuw wereldbeeld voor het komende tijdvak. Sterker nog, in pleidooien voor een nieuw wereldbeeld valt regelmatig te lezen en beluisteren dat we niet de overstap moeten maken van het ene naar het andere wereldbeeld dat we vervolgens weer institutioneel verankeren maar dat we in de toekomst moeten leren omgaan met permanente dynamiek en met pluriformiteit. Dergelijke overtuigingen verzetten zich tegen definiëren en tegen statische kaders. Maar vooralsnog zitten we vast aan de instituties van de moderniteit.

Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat taal om (minstens) twee redenen een geschikte invalshoek is om kritisch over de moderniteit te reflecteren. Taal vormt allereerst het medium voor communicatie binnen collectieven. Bovendien vormt taal ook het ordeningsprincipe voor onze institutionele structuren. Met als gevolg dat het buitengeslotene zowel werking heeft doordat het in de communicatie betekenisloos wordt geacht vanuit de formele systemen maar zeker ook omdat er geen plaats is voor het buitengeslotene in onze structuren. Ze zijn er niet ontvankelijk voor en, nog erger, ze mogen en kunnen dat ook niet zijn omdat het formele begrippenkader voor de rechtspraak als toetssteen geldt. Nog principiëler is de stellingname dat bestaande instituties hun ontstaans- en bestaansrecht in wezen ontlenen aan hun vermogen om buiten te sluiten wat niet past in hun ordeningen. De werking van instituties is hun vermogen tot buitensluiten. Ze kunnen het zich permitteren. De ordening is dwingend. De chaos als bestaansvoorwaarde voor de ordening. Relevant is ook dat het formele perspectief de neiging heeft te versmallen. Telkens weer doen zich nieuwe situaties voor die vragen om “betekend” te worden. Hoe moeten die worden geïnterpreteerd? Ze moeten worden ingepast binnen de definities en begrippen van het geldende betekeniskader. Interne consistentie is harde voorwaarde. Gevolg daarvan is dat het formele betekeniskader alsmaar verder gedetailleerd en specifieker wordt met als gevolg dat het uitsluitende karakter toeneemt. Er ontstaat daardoor een toenemende spanning tussen overheid en burger. Anders gezegd, het collectieve karakter brokkelt af in relatie tot het bewustzijn van burgers.

Dit is van invloed op de ingrijpende veranderingen die thans aan de orde zijn op vrijwel elk gebied, zowel inhoudelijk als institutioneel. Het besef groeit dat realisering van die veranderingen rechtstreeks te maken heeft met ons bewustzijn. We moeten van perspectief veranderen om tot het inzicht te komen dat de problemen waar we mee te maken hebben niet op zichzelf staan maar rechtsreeks verband houden met ons eigen denken en doen. Dat veronderstelt dat we het bewustzijn erkennen als nieuwe dimensie die onze relatie met de werkelijkheid reguleert. Een dimensie waar de moderniteit eenzijdig mee is omgegaan. Wanneer je de werkelijkheid ziet als een objectief waarneembare, kenbare en beïnvloedbare werkelijkheid verloopt ons denken en handelen voorgeprogrammeerd en is er geen aanleiding onze relatie tot de werkelijkheid te problematiseren. Bewustzijn is echter nog niet algemeen erkend als een nieuwe dimensie en is door de krachten van de moderniteit eerder gemarginaliseerd. Moderniteit betekende en betekent een inperking van het bewustzijn vanwege de eenzijdige nadruk op rationaliteit en objectiviteit. Het moderne denken dwingt de meervoudige maatschappelijke werkelijkheid in een formeel kader waarna alles wat binnen dit kader valt wordt omgord met betekenissen die aan de basis vormen van definities welke vervolgens worden verzwaard en beladen met juridische kracht.

Wanneer we ons willen verdiepen in het collectieve bewustzijn ligt de vraag voor de hand of het denken van Lacan, waarin de taal een centrale positie inneemt, ook van betekenis kan zijn als benadering van het collectieve bewustzijn. Zo op het eerste gezicht kan er weinig misverstand bestaan met betrekking tot de betekenis van de taal. Immers, wanneer we de structuur en het functioneren van formele instituties als uitingen van gezamenlijkheid in ogenschouw nemen, kunnen we moeilijk om taal heen. Nemen we als voorbeeld het functioneren van de overheid. In wetten en daarvan afgeleide regelingen leggen we met precisie vast hoe de werkelijkheid moet worden opgevat. De definities krijgen zo juridische status en zijn beslissend in de communicatie met burgers. De macht van de overheid is in  essentie definitiemacht.

Maar definities zijn inperkend met betrekking tot de werkelijkheid. We hebben doorgaans de neiging om de betekenis van definities te zoeken in wat die omvatten; we stellen de inhoud ervan centraal. Echter, minstens zo belangrijk is dat definities ook uitsluitende werking hebben. Dan gaat de interesse uit naar wat de definities buitensluiten. Wat niet door definities wordt omvat heeft voor overheden doorgaans geen of weinig betekenis. Rechters toetsen bezwaren van burgers aan de wet en hebben ook niet de ruimte tot een andere toetsing te komen. Die wettelijk vastgelegde definities zijn bepalend. Sterker nog, het grondprincipe van de scheiding van de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht is wettelijk vastgelegd. Het is het leerstuk van de Trias Politica. Die uitsluitende werking kan worden opgevat als een bron van vervreemding. Wat voor burgers relevant is kan door overheid als betekenisloos worden beschouwd. Taal kan worden opgevat als het exclusieve medium in de relatie en in de communicatie tussen overheid en burger. Taal bepaalt het betekenisvolle en dus ook het betekenisloze. Taal lijkt dus een geschikte invalshoek voor een kritische analyse van hoe onze formele systemen functioneren en ook om de uitsluitende werking ervan op het spoor te komen. En dus zicht te krijgen op en inzicht in vervreemding. Een talige benadering dus om vervreemding onder woorden te brengen.

Het onderbewuste

In vergelijking met het bewustzijn roept het onderbewustzijn als begrip vaagheid op. Het bestaan ervan werd in het verleden ook ontkend, zoals door Locke die ervan uitging dat het bewustzijn een tabula rasa was, een onbeschreven blad dat als zodanig niet zelfstandig kon bestaan. Ons denken is gebaseerd op zintuigelijke waarnemingen. Voor het niet-waarneembare is er dan geen plaats. Daarentegen stelt Dijksterhuis dat we de betekenis van het onderbewustzijn sterk onderschatten. In ons denken is er sprake van tal van invloeden waarvan we ons niet bewust zijn. Bijvoorbeeld van selectiemechanismen die onze aandacht richten op het ene en blind en doof zijn voor het andere. Het onderbewustzijn heeft werking maar hoe die werking plaatsvindt is niet makkelijk traceerbaar. De werking kan lastig worden beredeneerd. Zo het onderbewustzijn al een logica kent is die lastig te achterhalen. In ieder geval niet met onze bestaande opvattingen van logisch denken. Het onderbewustzijn kent een eigen logica. Het is de logica van bijvoorbeeld de intuïtie die zich moeilijk laat analyseren. Er zijn heel wat inspanningen gedaan om er inzicht in te krijgen maar het blijft een lastig toegankelijk gebied.

Om het onderbewuste te leren kennen neemt de benadering van Lacan een bijzondere plaats in. Uitgangspunt van Lacan is dat het onderbewuste is gestructureerd volgens de structuur van de taal. Bijgevolg, zo stelt Lacan, is taal een geschikte invalshoek om inzicht te krijgen in het onderbewuste en de werking ervan. Zoals taal drager is van bewustzijnsinhouden kan taal ook worden opgevat als drager van het onbewuste. Die betekenis ligt dan niet zozeer in een directe relatie zodat de woorden ons directe toegang verschaffen tot het onbewuste. De relatie is indirect. We kunnen een onderscheid maken tussen wat gezegd wordt en wat wordt verzwegen. Taal als invalshoek om aandacht te geven aan het niet-uitgesprokene, het niet-benoemde.

Dat vraagt een betekeniskader om het niet gezegde te interpreteren. Elementen van dat interpretatiekader zijn bij Lacan het onderscheid tussen het imaginaire, het symbolische en het reële. (Desmet, 2019)[11] Het imaginaire heeft betrekking op de eerste levensfase waarin het kind eenheid ervaart met de moeder. Er is nog geen sprake van een “Zichzelf” dat zichzelf zelfstandig positioneert ten opzichte van de moeder. Er is sprake van een spiegeling. Het kind spiegelt zich aan de moeder en de spiegel weerkaatst wie erin kijkt. Kijker en afbeelding vallen samen. Dat verandert in een volgende levensfase wanneer het kind in de symbolische orde binnentreedt. Binnen die orde verlopen de interacties tussen mensen via de taal. Die interacties en verhoudingen zijn ingekaderd door formele en informele regels, vanzelfsprekendheden en gevestigde overtuigingen. Binnen de symbolische orde kan de mens zichzelf zien ten opzichte van de ander. Maar die zelfstandigheid is begrensd. Lacan neemt als vertrekpunt dat ons leven niet zozeer wordt geregisseerd door onze eigen verlangens en strevingen maar door de verlangens van de ander. De taal is een construct van de ander dat via de ander het individu bereikt. Het individu kan zich slechts uitdrukken in de taal. Dat betekent een inperkend kader. Er zijn beperkingen om zichzelf als subject te tonen via de taal. De psychoanalyse van Lacan is erop gericht iemand dat niet-uitgesprokene te laten ervaren. De therapeut kan het wezen van de persoon via het niet-gezegde op het spoor komen. De therapeut legt geen betekeniskader op aan de patiënt maar laat de patiënt zichzelf zien en wel zodanig dat hij zicht krijgt op zijn eigen wezen. Een therapie mondt dan niet uit in conclusies van de therapeut. De therapeut is enkel de facilitator in een proces met als doel dat de patiënt zichzelf anders gaat zien. Een therapie is heeft dus het karakter van een ontdekkingstocht van de patiënt naar en in zichzelf. Hij wordt zich bewust van de mechanismen die hem tekenen, bijvoorbeeld wanneer hij met bepaalde situaties te maken heeft. En hij krijgt zicht op de ontstaansgrond van die mechanismen. Hoe bijvoorbeeld indringende ervaringen de bron waren voor mechanismen en automatismen in zijn processen van betekenisgeving.

De benadering van Lacan is onderwerp van kritiek. Ze zou bijvoorbeeld niet wetenschappelijk kunnen worden verantwoord. De laatste decennia heeft deze en hebben andere psychotherapeutische benaderingen aan betekenis ingeboet. De aandacht is verschoven naar neurobiologische benaderingen. Die sluiten beter aan bij het denken van de moderniteit. We willen weten en beheersen. We willen de processen begrijpen die zich afspelen in onze hersenen. Wanneer we die processen kennen en de condities waarbinnen die werkzaam zijn, zo is de gedachte, dan zullen we ook in staat zijn die processen via medicalisering te beïnvloeden. Zo kunnen we controle krijgen over de werking van ons brein en kunnen we processen die tot psychiatrische aandoeningen leiden manipuleren. Ook die benadering is overigens onderhevig aan kritiek. Het leidt tot vragen op ethisch vlak. Wordt de mens dan niet tot een robot die naar genoegen kan worden gemanipuleerd? Is de gave van betekenisverlening niet de kern van het menszijn? De mens, die als enige over het vermogen beschikt over de wereld en over zichzelf in relatie tot de wereld te reflecteren.

Het collectief onbewuste

Terwijl bij Freud uitgangspunt vormt dat het onbewuste een persoonlijk onbewuste is, introduceert Jung het collectief onbewuste. Dat verwijst naar wat Jung de oerervaring noemt die in ons aanwezig is en die we delen, zij het onbewust. Die ervaring wordt niet benoemd maar komt wel tot uitdrukking in bijvoorbeeld kunstuitingen. Jung beschouwt het collectief onbewuste als  een verzameling beelden die de mensheid in de loop der tijd heeft opgebouwd naar aanleiding van opgedane ingrijpende ervaringen. Dergelijke ervaringen zouden de bron zijn van mythevorming. Er hebben zich beelden in ons vastgezet die via overerving worden doorgegeven van de ene naar de andere generatie. Jung[12] verwijst naar archetypes van bijvoorbeeld begrippen als God, held, moeder, leven en dood. Archetypes hebben het karakter van associatieve verbeeldingen die nooit concreet worden maar die niettemin collectief worden gedeeld. Ze zijn ook niet geconstrueerd maar worden van generatie op generatie doorgegeven. Ze vormen ook geen onderwerp van discussie en ontlenen juist daar hun werking aan.

We kunnen daarbij de relatie leggen met het wereldbeeld. Een wereldbeeld vormt de uitdrukking van een heersend betekeniskader. Dat heeft als consequentie dat een wereldbeeld ook uitsluitende werking heeft. Sterker nog, je zou de betekenis en werking van een wereldbeeld juist kunnen zoeken in wat er wordt buitengesloten in plaats van de aandacht enkel te richten op wat een wereldbeeld omvat. Dan is het onderzoek gericht op de contramal van een wereldbeeld: wat blijft er buiten beeld en wat zijn daarvan de consequenties? Binnen een op rationaliteit gebaseerd wereldbeeld zal er weinig aandacht zijn voor het irrationele. Logica als uitgangspunt nemen heeft als gevolg dat het onlogische betekenisloos wordt geacht.

Een verwijzing naar het collectief onbewuste treffen we ook aan bij Assmann. Bij haar gaat het om processen van verdringing. Wat we persoonlijk doen, namelijk de werkelijkheid gekleurd waarnemen en ongewenste beelden verdringen, gebeurt ook collectief. Wij kunnen de ogen sluiten voor wat ons overkomt. We registreren niet alles wat we zien en horen. We zijn geneigd vooral bevestiging te zoeken van onze opvattingen. We selecteren. Of we laten waarnemingen niet door dringen. We ontkennen ze. Wij laten herinneringen niet toe tot ons bewustzijn omdat we het moeilijk vinden ze te accepteren en te verwerken. Met betrekking tot collectief waarnemen noemt Assmann (2013)[13] als voorbeeld de wijze waarop Duitsland de herinneringen aan de Eerste en de Tweede Wereldoorlog heeft verwerkt. Na de Eerste Wereldoorlog was er behoefte aan vergelding voor de herstelbetalingen waarmee Duitsland werd opgezadeld. Er moest gerepareerd worden. Gevoelens van revanche dus. Die reactie was geheel in tegenstelling met hoe de Tweede Wereldoorlog werd verwerkt. Die werd voor een deel verdrongen. Er was geen behoefte aan revanche. Deels was er ook ontkenning, bijvoorbeeld van het bestaan van “de vernietigingskampen”. Zij koppelt daar de conclusie aan dat het ontwerpen van de toekomst kan worden belemmerd door ons onvermogen c.q. onze onwil het verleden te verwerken.
Dat onvermogen is ook in eigen land waarneembaar.
Hevige discussies over woorden en beelden zoals rond het Sinterklaasfeest of begrippen als “Eskimo’s” en “zigeunersaus” illustreren eerder een onvermogen dan dat ze inhoudelijke betekenis hebben.
Het zijn conflicten die demonstreren hoe armoedig en onhandig we denken ons verleden te kunnen verwerken. Het zijn uitingen van ons onvermogen om te gaan met het verleden. Verwerking wordt op een lijn gesteld met het dwingen van de ander excuses uit te spreken. Excuses van de een wordt door de ander als een overwinning gevierd maar met collectieve verwerking heeft dat weinig van doen. Het geeft eerder de verdeeldheid en gespletenheid weer dan dat het een uiting is van acceptatie van het verleden.

Anders dan wat Jung benadrukt heeft het collectieve onbewuste dus niet enkel betrekking op oerervaringen die we eeuwenlang doorgeven, maar zijn we zelf ook de constructeurs van mythes en ficties. Hoe mythes en ficties zelfs zo krachtig zijn dat ze kunnen worden beschouwd als hoekstenen van onze instituties. (Wagemans, 2016)[14] Ze hebben het karakter van vanzelfsprekendheden die weliswaar inhoudelijk kunnen worden betwijfeld maar die we voor vanzelfsprekend houden omdat we anders onze bouwwerken stevigheid ontnemen. We brengen ze aan het wankelen wanneer we twijfel toelaten. Een tweetal voorbeelden:
Stelregel in onze rechtsstaat is dat iedere burger de wet dient te kennen. Die regel is logisch omdat burgers zich anders bij het begaan van overtredingen kunnen beroepen op onwetendheid. Onwetendheid als grond voor verschoning.
Een tweede voorbeeld is het uitgangspunt dat de Minister eindverantwoordelijk is voor besluiten die op zijn departement worden genomen. Dat uitgangspunt is belangrijk omdat wij menen dat er een sluitend systeem van verantwoordelijkheden noodzakelijk is. Gaat er iets mis, dan moet helder zijn wat de oorzaak was en wie ter verantwoording kan worden geroepen. We wensen verklaringen zodat we herhaling kunnen uitsluiten.
In de praktijk is het echter vrijwel ondoenlijk tot eenduidige verklaringen te komen. In een samenleving is sprake van tal van relaties die onderling nogal verschillend kunnen zijn. Ook is het zo goed als onmogelijk van een Minister te verwachten op de hoogte te zijn van alle besluiten die op zijn departement worden genomen. Niettemin is het een belangrijk beginsel in onze rechtsstaat. Alle besluiten worden formeel genomen namens de Minister. Gaat het fout, dan dient de Minister aanspreekbaar te zijn.

Het zijn voorbeelden van mythes en ficties die niet mogen worden doorgeprikt omdat we anders de basis van ons stelsel aantasten.

Het komt erop neer dat we een wereldbeeld construeren dat uitdrukking vormt van onze ambities en overtuigingen. We kunnen in toevalligheden de hand van God zien. Of meevallers opvatten als het resultaat van eigen inspanningen. Of tegenvallers als bewijs zien van het verzaken door anderen. Desnoods creëren we een schijnwereld wanneer die het mogelijk maakt dat we bij tegenslag niet in de spiegel hoeven te kijken.
Wanneer we het klimaatprobleem ontkennen zijn we verlost van de noodzaak onze levenswijze aan te passen. Die ontkenning kan dus een rationele keuze zijn die gericht is op handhaving van het bestaande. Maar er kan ook sprake zijn van diep verankerde cultureel bepaalde waarden die belemmeren dat een conflict als zodanig wordt benoemd. Een conflict kan onbespreekbaar zijn omdat basiswaarden in een gemeenschap zich ertegen verzetten.
Zo werd misbruik in de kerk lange tijd ontkend, alleen al omdat dit geheel in strijd was met basiswaarden en erkenning ervan daardoor zekerheden zou aantasten die juist in stand moesten blijven. Een geldend betekeniskader is soms niet in staat om alle werkelijkheid te omvatten.

Dat maakt verandering van het geldende betekeniskader zowel nodig als lastig. De eerste voorwaarde voor verandering is dat een vraagstuk bespreekbaar wordt en wel zodanig dat er ruimte is voor een open debat over de werking van het bestaande betekeniskader. En natuurlijk moet er de bereidheid zijn om dat kader te onderzoeken op vanzelfsprekendheden en aannames die niet meer dienen. Die openheid is niet vanzelfsprekend.
Een gemeenschap heeft het vermogen tegenstellingen te verzwijgen. Het is bijvoorbeeld te pijnlijk ze aan de oppervlakte te laten komen. Dat kan betekenen dat men ze herformuleert en wel zodanig dat ze bespreekbaar zijn.
Of men heeft niet het vertrouwen dat ze oplosbaar zijn. Discussies gaan dan niet over het wezen van  conflicten. Zo zie je bij conflicten in het politieke domein vaak dat die over procedures gaat. Men had bijvoorbeeld eerder en meer gelegenheid voor inspraak moeten geven. De vraagstukken worden in een kader geplaatst met als nadeel dat oplossingen op zijn best symptomen bestrijden.

Glasl (1997)[15] introduceerde het onderscheid tussen hete en koude conflicten. Koude conflicten hebben als kenmerk dat het wezen ervan niet aan de oppervlakte komt. Er is sprake van een klimaat van kilheid. Via signalen wordt op bedekte wijze gecommuniceerd hoezeer men het met elkaar oneens is en, nog erger, hoe intens de onderlinge relaties zijn beschadigd. Een atmosfeer die voor niet-ingewijden vriendelijk oogt maar die in wezen diepe controverses toedekt. Aan de eerste voorwaarde voor oplossing van conflicten kom je dan niet toe, namelijk erkenning van het bestaan ervan. De schijn van goede verhoudingen wordt overeind gehouden terwijl er ondergronds sprake is van een veenbrand.


Literatuur

[1] Note, Nicole, Reflections about worldviews, the Western worldview and intercultural polylogue,  in: Bertus Haverkort and Coen Reijntjes (eds): Moving Worldviews, Reshaping sciences, policies and practices for endogenous sustainable development, nr 4, Compas, Leusden, 2007, p. 83 – 94

[2] Wittgenstein, Ludwig, Tractatus Logico-Philosophicus, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 1973

[3] Wittgenstein, Ludwig, Filosofische Onderzoekingen, Boom. 2002

[4] Dijksterhuis, Ap, Het slimme onbewuste, Denken met gevoel, Bert Bakker, 2015

[5] G.A. van der Wal, Open en gesloten vrijheid: twee vrijheidsconcepties, in: Cultuurfilosofie, Katholieke, reformatorische, humanistische, islamitische en joodse reflecties over onze cultuur, red. Edith Brugmans, Open Universiteit, 2002, p. 379 – 416

[6] Durkheim, Emile, The Division of Labor in Society, Free Press, 2014

[7] Ransijn, Piet, Wat houdt de samenleving bij elkaar? Sociologie en collectief bewustzijn, Civis Mundi Digitaal #37, 2016

[8] Ransijn, Piet en Schulte Nico, Bewustzijn als Bewapening, Vrede en ontwapening door groei van collectief bewustzijn, MIU Nederland Pers, Laag Soeren, 1982

[9] Weber, Max, Wirtschaft und Gesellschaft, JCB Mohr, Paul Siebeck, 2006

[10] Luhmann, Niklas, Social Systems, Stanford University Press, 1996

[11] Desmet, Mattias, Lacan’s Logic of Subjectivity, A Walk on the Graph of Desire, OLW Press, 2019

[12] Jung, C.G., The Archetypes and the Collective Unconscious, Taylor & Francis Ltd, 1991

[13] Assmann, Aleida, Das neue Unbehagen an der Erinnerungskultur, eine Intervention, C,H, Beck, 2013

[14] Wagemans, Mathieu, Een Oceaan van Betekenisloosheid, een kritische analyse van beleid, politiek en wetenschap met een verwijzing naar de filosofie van Michels Serres, Digitalis, 2016

[15] Glasl, F, Konfliktmanagement: Ein Handbuch für Führungskräfte, Beraterinnen und Berater, Stuttgart: Verlag Freies Geistesleben, 1997