Over systemen, ordenen, lekkages en uitsluiten.

Een beschouwing vanuit het perspectief van betekenisgeving

door Mathieu Wagemans

 

Ter introductie

Wie als buitenstaander in Nederland komt is vaak verbaasd over de omvang en gedetailleerdheid van alle regelsystemen. We hebben de zaken goed voor elkaar, zo zou het beeld kunnen zijn. Over alles is terdege nagedacht. Maar er is ook een andere kijk mogelijk.
Dan staat centraal dat onze systemen en instituties maar gebrekkig in staat zijn de werkelijkheid te omvatten. Een veelkleurige en dynamische werkelijkheid wordt in een eenduidig en statisch kader geperst. Dat lukt niet.
Onze systemen vertonen lekkages die niet met eenvoudige reparaties zijn te verhelpen. Nodig is dat we verkennen en onderzoeken wat buiten beeld blijft in onze systemen. Wat wij ervaren als chaos bevat de kiemen voor noodzakelijke systeemverandering.

Aanleiding

In brede kring wordt onze samenleving getypeerd als dynamisch. Veranderingen zijn geen incidenten maar verandering moet voortaan als een wezenskenmerk worden opgevat van een maatschappij.
Ook is kenmerkend dat we met hardnekkige problemen worden geconfronteerd waar we niet zo makkelijk grip op krijgen. De paradox is dat we weliswaar door onderzoek over steeds meer kennis beschikken over hoe we beleid moeten maken en hoe we moeten organiseren, maar tegelijkertijd worden we geconfronteerd met onvermogen.
De werkelijkheid gedraagt zich anders dan verwacht. Ons beleid wordt steeds genuanceerder en verfijnder maar de werkelijkheid toont zich er ongevoelig voor. Zeker speelt daarbij ook een rol dat we het niet gemakkelijk eens worden over maatregelen die al te zeer ingrijpen in ons dagelijks leven. Klimaatproblemen worden intussen in brede kring onderkend, maar overeenstemming over noodzakelijke maatregelen is lastig.

Er is een onoverzienbaar stelsel van regels dat verandering vaak in de weg staat. Vernieuwing stuit vaak op juridische beperkingen. Verandering van beleid blijkt lastig en tijdrovend te zijn. Nieuwe regels moeten zich logisch verhouden tot bestaande regels. Ook blijkt handhaving van een onoverzienbaar aantal vaak zeer gedetailleerde regels niet eenvoudig.
We beschikken weliswaar over veel kennis, althans veel meer dan vroeger, maar die kennis maakt regelgeving lang niet altijd eenvoudiger. Integendeel, uit onderzoek kan blijken dat oorzaak-gevolg-relaties er toch iets anders uitzien dan verondersteld. Er is nuancering nodig en die vraagt vervolgens weer extra onderzoek.
Ook worden we met nieuwe problemen geconfronteerd. Zie de boven- en onderwereld die in elkaar vervlecht raken. Criminaliteit houdt zich niet meer aan onze ordeningen. Dat maakt de opsporing lastig.
Een ander voorbeeld is internet. Nieuwe en ongekend snelle vormen van communicatie confronteren ons met problemen rond beheersing en controle.

Die problemen uiten zich als problemen van de overheid. Van de overheid verwachten we immers dat die problemen daadkrachtig aanpakt. Tegelijkertijd stellen we steeds hogere eisen aan de overheid. Denk bijvoorbeeld aan regels met betrekking tot bescherming van de privacy. Dat maakt de positie van de overheid weinig benijdenswaardig. We leggen de lat steeds hoger maar tegelijkertijd beperken we het springvermogen.   

Dominant in ons denken en handelen is de notie dat we vraagstukken, van welke aard dan ook, beter georganiseerd kunnen aanpakken dan in het wilde weg. Zonder gedegen planning lukt het niet. En dus formuleren we doelstellingen, maken we gedegen analyses, stellen we plannen van aanpak op en voeren we die uit.
Na afloop evalueren we en leren we van opgedane ervaringen.
Hoe we dat allemaal het beste kunnen doen vormt onderwerp van de organisatiewetenschap. Ruwweg vanaf de vijftiger jaren in de vorige eeuw heeft in de organisatiewetenschap de systeembenadering steeds meer aandacht gekregen. Organisaties werden benaderd als systemen. Daarbij ging de aandacht aanvankelijk uit naar het intern functioneren van organisaties als systemen maar later kwamen vragen centraal te staan rond de relaties tussen systemen en hun omgeving.

Onlosmakelijk met organiseren is dat we ordenen. We willen orde brengen in de chaos. We willen overzicht zodat we in staat zijn tot gerichte interventies.
We willen in dit essay eerst nader ingaan op die ordeningsprocessen. Wat is de essentie ervan? Vervolgens willen we de gevolgen ervan belichten. Wat betekent het voor de aanpak van vraagstukken in een (post)moderne samenleving? We sluiten af, verwijzend naar denkbeelden uit vooral de Franse filosofie (Deleuze, Latour, Serres), met het schetsen van een nieuwe benadering die nogal haaks staat op onze drang tot ordening.

We doen dat vanuit het perspectief van betekenisgeving. De keuze voor betekenisverlening is niet toevallig. De spanning tussen de systeemwereld en de leefwereld van burgers is voor een belangrijk deel hierop terug te voeren. Wat betekenisvol is voor burgers hoeft geen betekenis te hebben voor de overheid. En omgekeerd.  Vanwege de keuze voor betekenisverlening beginnen we met een korte schets van het constructivisme.       

Constructivisme

Het constructivisme nodigt uit om aandacht te geven aan betekenisverlening, zowel binnen systemen als in de relatie met de wereld buiten systemen. Uitgangspunt van het constructivisme is dat de werkelijkheid niet kan worden waargenomen zoals die “is”.
We geven betekenis aan de werkelijkheid en vormen ons op basis daarvan beelden van de werkelijkheid. Die betekenissen zijn geen onderdeel van de objectieve werkelijkheid maar die zitten in onszelf. In het dagelijks leven realiseren we ons doorgaans niet dat we denken en handelen met behulp en op basis van constructies. We houden de afbeelding die we ons hebben gevormd voor “echt”. Beeld en achterliggende werkelijkheid vallen samen. We nemen feiten waar en realiseren ons niet dat de feiten die we waarnemen drager zijn van betekenissen. De feiten blijken minder hard te zijn dan verondersteld.

Vanuit dat gezichtspunt is het uiterst belangrijk ons te verdiepen in de waarneming zelf. Wat bepaalt hoe ons beeld van de werkelijkheid eruit ziet? En waarom wijkt die vaak af van constructies die anderen zich vormen? Doorgaans wordt daarbij gewezen op factoren als opvoeding, persoonlijkheid, opleiding, ervaring, opvattingen van anderen enz.

Een stap verder is wanneer we stellen dat we in een samenleving voortdurend construeren in interactie met anderen, zoals in het sociaal constructivisme centraal staat. Gesprekken kunnen ons beeld veranderen en bijstellen. We worden geconfronteerd met werkelijkheidsconstructies van anderen. Die kunnen we terzijde schuiven of ons aan het denken zetten. Beelden uitwisselend kunnen we tot aanpassingen van onze beelden komen. We nuanceren of we kunnen zelfs gaan twijfelen aan wat we eerder vanzelfsprekend beschouwden.

Ordenen

De behoefte aan ordenen is logisch en herkenbaar. Dat geldt zeker voor de overheid. Wanneer we een probleem willen oplossen moeten we er immers vat op kunnen krijgen. En daarvoor is kennis nodig. Hoe zit het probleem in elkaar? Wat zijn de oorzaken? Hoe kunnen we die wegnemen of vermijden?
We vormen ons daartoe een beeld van een probleem. We onderscheiden aspecten en kiezen vervolgens instrumenten. Het beeld dat we ons vormen is een afbeelding van de werkelijkheid. Het is een constructie die we met veel gevoel voor detail uitwerken.
Wetten en regelingen beginnen doorgaans met een artikel waarin nauwkeurig is bepaald wat “in de zin van deze regeling wordt verstaan onder ….”. We vormen ons een beeld van een regelbare werkelijkheid. Op dat beeld baseren we onze regels.

Wat we niet kunnen regelen blijft buiten beschouwing. Beleidsvorming is zo beschouwd een proces van uitsluiting.
We maken een geordend beeld van de werkelijkheid. Wat niet in de ordeningen en de daarin opgenomen definities past sluiten we buiten. Het is betekenisloos. Het is chaos. Zo beschouwd zijn we zelf de constructeurs van complexiteit. De werkelijkheid is te veelkleurig om in ordeningen te worden geperst.
Dat verklaart voor een belangrijk deel de ervaring dat de overheid weliswaar formeel als doel en opdracht heeft de maatschappelijke ontwikkelingen te sturen en bij te sturen maar dat het resultaat vaak teleurstelt. De veelkleurige werkelijkheid blijkt zich dan niet te houden aan het beeld dat de overheid ervan heeft geconstrueerd.

Wat betekenisvol is binnen het overheidsbeeld kan betekenisloos zijn voor burgers. En, omgekeerd, kan de overheid zich niet ontvankelijk tonen voor wat burgers betekenisvol vinden. Die spanning kan worden opgevat als een belangrijke bron van vervreemding tussen systeemwereld en leefwereld. De maatschappelijke werkelijkheid laat zich niet in de ordeningen dwingen die zijn geconstrueerd.

Een extra belemmering zijn de eisen die we aan overheidsbeleid stellen. We scherpen het beeld van de werkelijkheid zoals dat in ons beleid centraal staat nog verder aan waardoor we het extra lastig maken.
Er gelden beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Aan die eisen kan slechts worden voldaan door het uitgangspunt van consistentie. Een besluit moet zich logisch verhouden tot eerdere besluiten. We wensen geen willekeur. Wat ooit in een bepaalde casus is besloten heeft rechtskracht. Jurisprudentie vormt een brede zoekruimte om in juridische procedures je gelijk te halen.

Aan al die eisen kan slechts worden voldaan door uniformiteit na te streven. Zo is een beleidssysteem tot stand gekomen waarin de onderdelen zich logisch tot elkaar verhouden. Verandering is mogelijk mits de uniformiteit van het stelsel niet wordt aangetast. Natuurlijk worden we steeds met veranderingen geconfronteerd maar die worden tegemoet getreden met een eenduidig stelsel van definities en procedures. De rechtspraak functioneert daarbij als een extra slot op de deur.
Het leerstuk van de Trias Politica dwingt rechters te toetsen aan geldende regels. Dat is wel eens lastig, bijvoorbeeld wanneer zich nieuwe situaties voordoen waarmee bij eerdere beleidsvorming geen rekening is gehouden. Regelingen kunnen worden ingehaald door veranderingen in de maatschappij. Rechterlijke uitspraken kunnen dwingen tot nuancering en nadere specificatie van definities. Met als gevolg dat het formele betekeniskader nog gedetailleerder wordt en het perspectief van de overheid nog verder wordt ingeperkt. Pogingen tot aanpassing kunnen zo gemakkelijk in hun tegendeel verkeren.

Een paar voorbeelden uit de praktijk.
Moet een verzameling gestapelde stenen worden beschouwd als een bouwwerk? Was er wel of geen vergunning voor nodig? Moet er wel of niet handhavend worden opgetreden? Is een populierenbos een bos, zij het dat er gras tussen de bomen groeit, of een weiland, zij het dat er bomen in staan? De uitkomst is bepalend voor de vraag of vergunningen nodig zijn of dat er recht bestaat op subsidies. Recent speelde in een pensioenkwestie de vraag of pannenkoeken wel of niet als snoepgoed moeten worden opgevat. In bevestigend geval moet over de productie van pannenkoeken pensioenpremie worden afgedragen aan het Pensioenfonds Snoep. 

Het komt erop neer dat een werkelijkheid die heel uiteenlopend betekenis kan krijgen en die bovendien steeds verandert, in een eenduidig en statisch kader wordt geperst. Dat lukt wellicht op papier, maar een pluriforme en dynamische werkelijkheid laat zich niet opsluiten in een nauwsluitend beleidskorset.
Een stap verder is de gedachte dat het beleidsgebouw ook niet zo stevig in elkaar zit. Op papier wellicht is de constructie weldoordacht en logisch maar bij nadere beschouwing mist het gebouw stevigheid. Bij de constructie is uitgegaan van aannames die in de praktijk niet blijken te kloppen.
Bijvoorbeeld het uitgangspunt dat iedere burger de wet moet kennen. Dat lijkt een schier onmogelijke stelling. Echter zonder die stelling zou een burger bij overtredingen zich met succes op onbekendheid met de regels kunnen beroepen.
Of neem de toedeling van verantwoordelijkheden. Die is gebaseerd op een hiërarchisch model. Naarmate men een hogere positie bekleedt is de verantwoordelijkheid uitgebreider. Zo is dient een minister aanspreekbaar te zijn op alles wat er binnen zijn departement wordt gedaan of nagelaten. Iedere dag weer worden op een willekeurig departement duizenden beslissingen genomen waar een minister onmogelijk kennis van kan dragen. Maar de fictie is functioneel omdat we wensen dat iemand aanspreekbaar dient te zijn wanneer zaken verkeerd lopen. Verantwoordelijkheid dient een gezicht te hebben.

Ficties zijn zo beschouwd de hoekstenen van het overheidsgebouw. Maar die hoekstenen missen stevigheid. Ze kunnen de werkelijkheid niet aan. Heel treffend roept Deleuze, weliswaar in een iets andere context, het beeld op van lekkages. Het overheidsgebouw is lek.
Een vluchtige samenleving is, zo stelt Deleuze, als een gas dat telkens weer overal kieren vindt waardoor het kan ontsnappen. Maar we houden het gebouw in stand. We voeren voortdurend reparaties uit. We dichte de gaten. Wanneer we met slimme belastingconstructies te maken krijgen, bedoeld om belastingheffing te ontgaan, dan passen we de regels aan om dergelijke constructies te verbieden waarna er weer nieuwe constructies worden gepresenteerd.
We worden steeds weer met gebreken geconfronteerd omdat we de gevangene zijn geworden van onze eigen illusies. Maar liever koesteren we die, dan de werkelijkheid onder ogen te zien.
We wensen helderheid, maar onze blik is vertroebeld. We wensen zekerheid en stellen ons tevreden met schijnzekerheden. Het zijn ficties maar die zijn nodig om het overheidsgebouw overeind te houden. Maar liever koesteren we die schijnwereld dan de illusie ter discussie te stellen.

Het beleidskader is statisch vanwege de eisen die we aan het handelen van de overheid stellen. Burgers in vergelijkbare omstandigheden moeten hetzelfde worden behandeld. Gedane toezeggingen moeten worden gerespecteerd. Overheidsbesluiten moeten bovendien deugdelijk en overtuigend zijn geformuleerd.  Dat stelt hoge eisen aan het overheidshandelen. Voortdurend bestaat het risico dat besluiten onderuit worden gehaald in juridische procedures. Er zijn bijvoorbeeld vormfouten gemaakt. Of de motivering overtuigt niet. We streven naar een beleidspraktijk die letterlijk en figuurlijk te mooi is om waar te zijn of ooit waar te worden.
Omdat we de illusie blijven koesteren zijn we voortdurend bezig beleidsregels te verfijnen waardoor het perspectief van de overheid steeds verder versmalt. Er wordt steeds meer werkelijkheid als betekenisloos terzijde geschoven. De overheid is er niet ontvankelijk voor of is onmachtig erop te reageren.
Nu kan gemakkelijk de vraag rijzen hoe het mogelijk is dat een systeem dat dergelijke gebreken kent, niettemin kan overleven. Een belangrijke verklaring daarvoor is dat de overheid beschikt over definitiemacht. Het recht van de overheid is het recht om eigen definities dwingend op te leggen aan de maatschappij. Een gebrekkig systeem kan zo lange tijd in stand blijven. Het systeem is niet in staat tot zelfcorrectie ook al zijn velen overtuigd van de noodzaak daartoe.  

Wat is nodig?

Er is al veel geprobeerd. Het overheidsland laat al vele decennia een omvangrijke stroom zien van vernieuwingen en pogingen daartoe. Die hebben deels het karakter van reparaties, maar ook is er een lange lijst van voorgestelde innovaties. Er is sprake van andere beleidsinstrumenten, versnelling van procedures, meer, betere en eerdere communicatie met burgers, overheveling van verantwoordelijkheden naar gemeenten, processen van cultuurverandering enz. Al die inspanningen hebben niet de vernieuwing opgeleverd die nodig is. Wat als patroon doorbrekend wordt gepresenteerd blijkt vaak te resulteren in meer-van-hetzelfde. Het zijn veranderingen en herschikkingen BINNEN het beleidssysteem, niet VAN het beleidssysteem. En vernieuwingen die ingrijpender zijn, blijken lastig uitvoerbaar omdat ze op gespannen voet staan met geldende regels. Veel voorstellen voor vernieuwing, bijvoorbeeld in de ruimtelijke ordening, lopen vast op het argument dat het juridisch niet mogelijk is. Zo getuigt de nieuwe Omgevingswet van ambities die verder gaan dan de huidige planologische kaders maar de uitvoering ervan blijkt majeure problemen op te roepen. Het risico bestaat dat, bijvoorbeeld uit juridisch oogpunt, aanpassingen nodig zijn die vervolgens ten koste gaan van het innovatieve karakter van de Wet. In uiterste consequentie resteert dat in veranderingen die de onderliggende problemen onverlet laten.

De opgave waar we voor staan is dus zowel ingrijpend als lastig. We moeten de neiging weerstaan te kiezen voor snelle interventies die onderliggende problemen niet oplossen. Daarom is het goed ons vooraf te realiseren wat de aard en omvang is van noodzakelijke veranderingen. Die veranderingsopgave blijkt lastiger te zijn dan wellicht op het eerste gezicht lijkt. We lichten dat als volgt toe.        

Allereerst is nodig dat we ons beeld van de werkelijkheid loslaten. Daarvoor is het besef nodig dat we de werkelijkheid hebben gereduceerd tot een geordende, kenbare en regelbare werkelijkheid met uitsluiting als gevolg.
Vermijden van uitsluiting van de werkelijkheid betekent dat we ons perspectief moeten verbreden en oog moeten krijgen voor datgene wat we hebben buitengesloten. Deleuze en Latour reiken daartoe beelden aan die ons verder kunnen brengen en op zijn minst aan het denken kunnen zetten.

Deleuze schetst een beeld van de werkelijkheid dat geheel afwijkt van het keurig geordende beeld dat binnen de overheid dominant is. Hij neemt afstand van ordeningen en structuren. Die leiden tot onvolledige en dus onjuiste representaties van de werkelijkheid. Hij schetst een beeld van de werkelijkheid waarin sprake is van onoverzienbaar veel elementen die voortdurend bewegen. Die elementen hebben niet zozeer zelfstandig betekenis maar krijgen hun betekenis in relatie met andere elementen.
Er ontstaan assemblages in de terminologie van Deleuze. Maar ook die assemblages bieden weinig houvast. Ze ontstaan en worden vervolgens vervangen door nieuwe assemblages. Denk bijvoorbeeld aan discussies over de milieuproblematiek waarin oorzaken, effecten op de omgeving, regels, opvattingen, gevolgen voor economische bedrijvigheid, toedeling van kosten, partijpolitieke overwegingen, wetenschappelijke inzichten, bevoegdheden, geografische aspecten, verwoording door de pers, enz. over en door elkaar buitelen. De onderlinge relaties tussen al deze elementen kunnen voortdurend veranderen. Een periode van lange droogte kan het beeld veranderen en argumenten versterken of ontkrachten.  

Belangrijk in de filosofie van Latour is de relativering van het onderscheid tussen subjecten en objecten. We hebben de neiging objecten te zien als dode materie. Mensen kunnen zaken in beweging brengen, waar objecten niet toe in staat zijn. Latour stelt echter dat dit onderscheid geen recht doet aan de werkelijkheid. Ook objecten blijken “agency” te hebben, het vermogen tot beïnvloeding.
Wat moeten we ons daarbij voorstellen? Een voorbeeld uit de landbouw. In de vijftiger jaren van de vorige eeuw werd in Nederland de melkmachine geïntroduceerd. Het is een object van o.a. ijzer, rubber. Maar het had enorme werking. Het werd mogelijk veel meer koeien te melken dan met handmelken mogelijk was. Het stelde in staat tot schaalvergroting: meer hectares, meer koeien. Dat vroeg echter aanzienlijke investeringen. Schaalvergroting was nodig om de kostprijs in de hand te houden. Niet iedere boer was daartoe in staat of bereid. Maar de modernisering kon niet worden tegengehouden. Stilstand was achteruitgang. Gevolg was dat kleinere bedrijven moesten stoppen. De grond van de wijkers kwam in handen van de blijvers. Kortom, de komst van de melkmachine (en natuurlijk heel veel andere technologie) veranderde het krachtenveld binnen de landbouw aanzienlijk.    

Een dergelijk beeld van de werkelijkheid wijkt ingrijpend af van het beeld dat ten grondslag ligt aan overheidsbeleid. Twee aspecten vallen daarbij op. Allereerst is het beeld pluriform en staat het haaks op de eenduidigheid die thans overheerst. Die pluriformiteit heeft zowel een horizontale component als een verticale.
De horizontale component heeft erop betrekking dat we slechts een deel van de werkelijkheid zien. Veel blijft buiten beeld.
De verticale component ziet op de gelaagdheid van de werkelijkheid. Deleuze schrijft over plooien. Als we de werkelijkheid ontvouwen toont die zich anders aan ons. Zo kunnen we de landbouw bezien als een economische activiteit: de boer is ondernemer, koeien zijn productiemiddel. De kostprijs is allesbepalend. Maar we kunnen de landbouw ook op niveau van waarden benaderen. Dan krijgen we oog voor welzijn van dieren en voor het beheren van common goods als een goed rentmeester. Ook kunnen we landbouw zien als een ontmoeting met natuurlijkheid. Dat nodigt uit tot spirituele beschouwingen. Anders gezegd, de werkelijkheid kent een gelaagdheid die zich binnen onze structuren tijdens het proces van modernisering aan ons oog heeft onttrokken. Het perspectief van de modernisering was leidend en drukte andere perspectieven opzij.              

Zo beschouwd kunnen problemen tussen de systeemwereld van het beleid en de leefwereld van burgers worden omschreven als de spanning tussen een statisch en uniform model dat de confrontatie moet aangaan met een dynamische en meervoudige maatschappij. We hebben rond onze definities een juridische bescherming geconstrueerd. De wettelijk vastgestelde definitie is bepalend. Hoe burgers situaties beleven is hooguit interessant maar in procedures betekenisloos.  

De uitdaging is vervolgens een beleidsmodel te ontwerpen dat in staat stelt in te spelen op pluriformiteit en dynamiek. Dat lukt niet door geldende definities te veranderen. Immers, de verandering is permanent. Het helpt niet meer om de ene statische toestand te vervangen door een andere. Tegelijkertijd kunnen we niet zonder ordening. Maar we hebben niet de concepten en vormen voor nieuwe ordeningen. Aanpassing van bestaande vormen helpt niet. Het nieuwe moet worden geconstrueerd. Bestaande definities leiden slechts tot reproductie en doen geen recht aan de vernieuwingsopdracht. We moeten het buitengeslotene gaan verkennen en leren kennen. De wereld dus die niet in onze bestaande concepten en vormen kon worden omvat. In het beeld van Deleuze: we moeten de lekkages van het overheidsgebouw niet dichten maar bestuderen. Het ontsnappende gas toont ons de gaten in onze ontvankelijkheid voor wat maatschappelijk plaatsvindt.    

Maar hoe kunnen we die werkelijkheid leren kennen, als bestaande concepten juist het probleem hebben veroorzaakt? Daarvoor moeten we oog en oor krijgen voor wat buiten beeld is gebleven. We moeten ons realiseren dat, wat we als chaos beleven door onszelf is veroorzaakt.  Het vraagt een vrijheid van denken en van betekenisgeving. Het vraagt andere betekenissen. Enkele voorbeelden. Binnen de bestaande context die vooruitgang heeft gebracht is het economische en het daarin heersende denken van efficiency en rationaliteit dominant. Het rationele is kenmerkend. Wat irrationeel is, is daarentegen buitengesloten, juist omdat het irrationeel is. We pakken de klimaatproblemen aan op voorwaarde dat de kosten in de hand worden gehouden. We wensen geen al te grote schade voor onze economie. Door die benadering blijven we een gemankeerd economisch systeem centraal stellen in plaats van juist, binnen dat op groei gefundeerd systeem, de oorzaken voor milieuproblemen te zoeken.

We moeten dus niet de illusie hebben dat we door middel van rationeel denken het wezen van het irrationele kunnen duiden. We kunnen het hooguit duiden als strijdig met het rationele. We komen niet verder dan het te onderscheiden van het rationele maar daarmee dringen we niet tot het wezen door van wat wij als het irrationeel duiden. Met redeneren kun je niet het niet-beredeneerbare opsporen.
Deleuze hekelt het gemak waarmee we omgaan met verschillen. Hij pleit ervoor ons in de verschillen te verdiepen en ons niet te beperken tot classificaties ervan. Dat is wat thans gebeurt. Door onze definities scheiden we wat er binnen en wat er buiten valt. Daarmee doen we geen recht aan wat we buitensluiten. We gaan er achteloos mee om. We slaan er geen acht op. Het is betekenisloos.  

We kunnen ook niet op de wetenschap vertrouwen. In wezen spelen daar dezelfde mechanismen die we ook in beleidsvorming aantreffen. Om wetenschappelijk verantwoord onderzoek te doen dienen we gebruik te maken van in wetenschappelijke kring geaccepteerde methoden. Onderzoek betekent dan dat we te onderzoeken vraagstukken eerst herformuleren zodat methoden kunnen worden toegepast. Het betekent dat we de werkelijkheid vooraf ordenen zodat die op de voorgeschreven wijze kan worden onderzocht. We onderzoeken dus een beeld van de werkelijkheid, waarbij we alle werkelijkheid hebben buitengesloten die we methodisch niet in beeld kunnen brengen.      

De vraag is dus hoe we ontvankelijk kunnen worden voor het buitengeslotene. Dat vraagt voorstellingsvermogen. We moeten oog krijgen voor wat thans buiten beeld blijft. Heel logisch dat steeds vaker kunst wordt gezien als domein dat daarbij een nuttige rol kan spelen.  Kunstenaars redeneren niet maar handelen intuïtief. Men laat zich leiden door inspiratie. Dat sluit aan bij het pleidooi dat we aantreffen bij Michel Serres. Die hekelt de wijze waarop we alles hebben geordend. Hij beschouwt economie, wetenschap, kunt, gezindheidszorg als afzonderlijke eilanden, elk met een eigen kader van ordeningen, regels en procedures. Op de eilanden hebben we alles keurig geregeld maar we zijn tegelijkertijd de onderlinge verbinding tussen deze domeinen kwijtgeraakt.

Onze opdracht is dus een ongebaand pad op te gaan.
Kenmerk daarvan is dat we vooraf niet weten wat we zullen aantreffen. En wat we aantreffen kunnen we mogelijk niet duiden met behulp van bestaande begrippen. We kunnen ook geen concrete doelen formuleren. We weten niet waar de weg naar leidt. Het vraagt dus een vrije denkruimte, onbevangenheid en ons losmaken van bestaande kaders. Het vraagt ook durf, het opgeven van zekerheden. We kunnen onderweg niet vertrouwen op de richtingaanwijzers van de eilanden. Het is een tocht in het onbekende. We moeten de ratio opzij zetten en de beleving centraal stellen. Michel Serres kritiseert onze huidige manier van waarnemen. We maken volgens hem maar een zeer gebrekkig gebruik van onze zintuigen. We leven daarom in een gemankeerd beeld van de werkelijkheid.

Een dergelijke tocht heeft het karakter van een expeditie naar het onbekende. Daaruit volgt ook dat we bestaande structuren, procedures en betekenissen achter ons moeten laten. Die dragen het risico dat ze het verleden reproduceren. Ze hebben de neiging het nieuwe door de oude bril te bekijken. Juist daardoor zou ons het zicht worden ontnomen op waar we naar op zoek zijn.
Het pleit institutioneel voor een bypass-constructie: een positionering buiten gevestigde beleidskaders met als opdracht een denken en handelen dat “per definitie” afwijkt van het bestaande. We moeten ons ontdoen van het thans geldende betekeniskader. Bestaande concepten en vormen werken hinderend en verhinderend om onze opdracht uit te voeren. Maar dat afstand nemen van bestaande concepten en vormen is lastig, alleen al omdat dit kader de basis vormde voor institutionalisering. Bestaande instituties vormen er de uitdrukking van. Maar die institutionalisering gaat nog een stap verder.
Ook processen van betekenisgeving zijn institutioneel vastgelegd. Een nieuw element vormt de groeiende aandacht voor algoritmes. Die kunnen weliswaar bijdragen aan inzicht doordat ze ons bewust maken van patronen in onze betekenisgeving maar ze hebben ook het risico dat ze bestaande denkwijze en daarop gebaseerde handelingspatronen bevestigen en reproduceren. Dat laatste kan de stap naar vernieuwing extra hinderen.

Kort en goed, het bestaande betekeniskader verdringen is nog niet zo eenvoudig. Maar de beloning mag er zijn. We krijgen oog en oor voor wat mensen beweegt, voor wat mensen inspireert. Door heen te breken door bestaande belangenstructuren kunnen we zicht krijgen op onderliggende waarden. Waarden inspireren, belangen doen dat zelden of nooit.    

Literatuur

Deleuze Gilles,  Denken in plooien geschikt, KOK Agora, 1992

Deleuze, Gilles, Verschil en herhaling, Boom, 2012  

Deleuze, Gilles en Guattari, Felix, Rizoom, Uitgever: Rizoom, 1988

Latour, Bruno, Reassembling the Social: An Introduction to Actor-Network-Theory, Oxford University Press, 2007

Latour, Bruno en Serres, Michel, Conversations on Science, Culture and Time, University of Michigan Press, 1995

Serres Michel, Les Cinq Sens, Hachette Literature, 1998

Wagemans, Mathieu, Een Oceaan van Betekenisloosheid, een kritische analyse van beleid, politiek en wetenschap met een verwijzing naar de filosofie van Michel Serres, Digitalis, 2016



Ook gepubliceerd in: Civis Mundi Digitaal #88; augustus 2019

Alle artikelen en teksten gepubliceerd op de website van www.eutopianen.nl, worden door één of meerdere leden geïnitieerd. 
De uiteindelijke inhoud en vorm komt tot stand door discussies en bijdragen van de 5 leden.